Het is weer zo’n
doodgewone doordeweekse ochtend. Het zonlicht schijnt als engelenstof verblindend
door het keukenraam naar binnen. Ik droog de laatste borden af, plaats het
broodmes terug in het hakblok en haal een doekje over de eettafel. Sophie en Mick
hebben er weer een zooitje van gemaakt. Hagelslag en pindakaas overal. Maar
vandaag maakt het allemaal niet uit, voor het eerst sinds tijden heb ik geen één
afspraak staan. De kinderen zitten tot vier uur op school en Frank haalt ze op
dus hoef het huis niet uit vandaag. Ik slaak een diepe zucht bij het besef
ervan en plof in de loveseat in de ruime zithoek. Terwijl ik de halsband van
Bink onder me vandaan probeer te trekken bedenk ik me wat ik allemaal wel niet in
zes kinderloze uurtjes zou kunnen doen. Wegdromend bij de gedachte aan één van
mijn beste worteltaart recepten hoor ik de deurbel gaan.
Ik loop naar de
voordeur en trek hem open. Verbaasd kijk ik om me heen. Er staat niemand voor
de deur. Nieuwsgierig zet ik een stap naar buiten om te kijken of ik iemand weg
zie lopen, maar bij de tweede struikel ik over een roodrietenmand. Geïntrigeerd
kijk ik er even naar, neem de mand mee naar binnen en zet hem midden op de steigerhoutensalontafel
neer. Ik ga ernaast op het kleed zitten en blijf er een tijdje naar staren.
Clichématig genoeg verwacht je een orkest van kindergehuil, maar dat is gelukkig
niet het geval. Als ik langzaam tot tien heb geteld til ik de deksel van de
mand op en zie tot mijn verbazing slechts een handgeschreven brief liggen. Rustig
pak ik het eruit en begin het hardop te lezen.
Laat me je uitleggen wat er is gebeurd.
Er is
meer aan de hand dan je denkt en het
wordt
tijd dat ook jij de waarheid te horen
krijgt.
Een tunnel van
confronterende flashbacks schiet door me heen. Ik herken dit handschrift van
vroeger. Het is dat van mijn moeder. Dat kan niet anders. De tranen springen in
mijn ogen als een treurwilg die kringen doet groeien in het water. Ik zie haar
nog staan. Vanuit mijn zolderkamerraam keek ik hoe ze met haar koffertje de
deur van het hek achter zich dichttrok. Het was de laatste keer dat ik haar
ooit heb gezien. Een prachtige jurk had ze aan. Zoveel lagen, opgebouwd als een
dakpansgewijs elfenbankje. Alleen de blik in haar ogen verklikte de glimlach op
haar gezicht. Donkerzwart als bloedworst.
Verdronken in
gedachten hoor ik opnieuw de deurbel gaan. Moedwillig verplaats ik mezelf stap
voor stap naar de voordeur. Mijn trillende hand leg ik op de deurknop, ik adem
drie keer diep in en uit en draai vervolgens de knop naar links open.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Yeah, nog een ongezouten mening..kom maar op!