Het was de eerste lentezondag van het jaar en Douwe had zijn ochtendritueel net als alle andere dagen stipt 08.30 uur afgerond. Opstaan, een lauwwarme douche, een ontbijtje met twee boterhammen, twee eitjes met de dooier heel, een bosvruchtenyoghurtje en een bak koffie met melk en twee zoetjes. Precies op tijd voor het journaal plofte hij neer in zijn comfortabele stoel en kwam de rest van de dag zoals gewoonlijk niet meer van zijn plek af. Slechts voor een sanitaire stop of een drinkpauze. Klokslag twee uur viel hij onderuit gezakt met de afstandsbediening aan het begin van zijn bierbuik in slaap. De afstandsbediening schoof steeds een stukje verder van zijn ronde buik af door de trilling van zijn harde gesnurk. Net aan de rand bleef het een tijdje bungelen tot er op volle toeren een secondelange knor klonk. Het apparaat viel recht op zijn rechter ontstoken ringvinger. Hij schrok in één keer recht overeind en schreeuwde het uit van de pijn. “Godverdomme! Rot ding!”
Geïrriteerd zapte hij naar zijn favoriete programma en bleef stil met zijn bezeerde rechterhand op zijn buik televisie kijken. Tot een uurtje of vijf ‘s middags, op zondag was het altijd boodschappendag.
Hij pakte zijn boodschappenkar uit de gangkast, trok zijn regenjas aan, zette zijn groenruiten hoedje op en sjokte naar de voordeur.
Buiten keek hij verbaasd om zich heen naar hoe de wereld er binnen een week zo anders uit kon zien. Een transformatie van kleuren, temperatuur en sfeer stroomden door hem heen. Zijn altijd emotieloze humeur veranderde plotseling en toonde een brede glimlach op zijn gezicht. De boodschappenkar vulde zich rijkelijk en hij liep zelfs een blokje om zodat hij er net iets langer over deed om thuis te komen. In jaren had hij de lente nog nooit zo heftig beleefd.
Wanneer hij thuis komt blijft hij in de deuropening staan waar hij de grauwe woonomgeving in zich opneemt. Hij tuurt rond, maar kan niets ontdekken wat ook maar enigszins in de buurt komt van wat hem net is overkomen. Een wereld van verschil. Hij smijt de deur achter zich dicht en laat de boodschappenkar los.
“Ik mag mijn leven niet zo eindigen, zo triest. Ik moet hier iets aan doen”, zegt hij boos tegen zichzelf met zijn handen in zijn zij. Met zijn jas nog aan stampvoet hij de trap op naar boven naar zijn slaapkamer waar hij vanonder zijn bed een verstofte koffer tevoorschijn haalt. De koffer wordt gevuld met het hoognodige. Een paar onderbroeken, een broek, twee T-shirts, twee overhemden en een toilettas. Moeizaam trekt hij de koffer achter zich aan de trap af. Onderaan gaat hij op de een na onderste tree zitten, hijgt even uit en bekijkt het koffertje dat voor hem staat.
“Waar ben ik nou eigenlijk mee bezig. Ga ik dit echt doen?”, denkt hij uitgeput.
Toch loopt hij naar de voordeur waar hij twintig minuten geleden nog naar binnen kwam en eigenlijk voor een week niet meer de deur uit zou gaan. Eén blik naar buiten is genoeg. Hij weet het zeker en slaat de deur achter zich dicht.
Tevreden loopt hij zijn verwilderde voortuin uit en blijft bij het houten witte hekdeurtje stilstaan. Hij kijkt naar links, dan naar rechts en weer naar links. Even twijfelt hij, maar draait dan linksom weg van zijn vertrouwde omgeving. Het voelt goed. Hij geniet. Zo blij als een puber die voor het eerst geen thuiskomtijd heeft gekregen van zijn ouders. Dit had hij eerder moeten doen. Een uur lang loopt hij rond zonder ook maar enig idee over waar de straten die hij inslaat naar leiden, wachtend op wat de lente hem te bieden heeft. Af en toe gaat hij even zitten op een bankje langs een wandelpad. Rust even uit, bekijkt de mensen die langslopen en geniet van alles wat er om hem heen gebeurt. Alsof alles en iedereen hem iets wilt vertellen. Benieuwd naar alle verhalen luistert hij aandachtig. Als hij is uitgerust wandelt hij weer verder en rolt het koffertje achter zich aan. Hij loopt een lange straat door, slaat de hoek om naar links en stopt. Verward blijft hij staan, krabt zichzelf over zijn hoofd en wrijft zichzelf in zijn gezicht.
“Het zal toch niet waar zijn hè?”, mompelt hij. “Heb ik nou serieus een rondje gelopen?”.
Tegen zijn wil in loopt hij naar zijn tuinhek, trekt de haak naar boven en loopt naar de voordeur die hij nog niet zo lang geleden achter zich dichttrok. Hij draait de sleutel in het slot en tikt zachtjes de deur open. Door een smalle gleuf bekijkt hij zijn nog niet zo oude verleden. Teleurgesteld, maar overgegeven, loopt hij naar binnen, zet zijn koffertje onderaan de trap neer en ploft in zijn vertrouwde comfortabele stoel. Hij slaakt een zucht en valt in een diepe slaap.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Yeah, nog een ongezouten mening..kom maar op!